Deskstudie Draagkracht Westerschelde voor jonge vis
Daan, N. (2000). Deskstudie Draagkracht Westerschelde voor jonge vis. Rapport Rijksinstituut voor Visserijonderzoek, C039/00. Nederlands Instituut voor Visserijonderzoek (RIVO): Ijmuiden. 28 pp.
Part of: Rapport Rijksinstituut voor Visserijonderzoek. Rijksinstituut voor Visserijonderzoek (RIVO): Ijmuiden
In het kader van het deelproject Kinderkamerfunctie Westerschelde, onderdeel van het project ZEEKENNIS van het RIKZ, is het begrip ecologische draagkracht tegen het licht gehouden in relatie tot het beschikbaar maken van gegevens, die voor het beheer van de Westerschelde van belang kunnen zijn, Draagkracht wordt in de ecologische literatuur op verschillende wijze gedefinieerd en gehanteerd en er is geen unaniem aanvaarde betekenis. In relatie tot de kinderkamerfunctie van een water moet de definitie gezocht worden in de maximum productie in aantallen jonge vis binnen de randvoorwaarden opgelegd door de hoeveelheid voedsel en effecten van predatie. In deze zin is draagkracht echter geen constante grootheid maar is zelf een variabele, die bepaald wordt door veranderingen in de biotische en abiotische omstandigheden van jaar op jaar. In zoverre lijkt deze grootheid ongeschikt om effecten van inrichtingsmaatregelen ten behoeve van het beheer tot uitdrukking te brengen. Met betrekking tot de potentiële kinderkamerfunctie voor verschillende soorten is een indeling in gildes relevant, omdat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop de kustwateren door de soorten gebruikt worden in verschillende levensfases. Alleen voor soorten die obligaat zijn aangewezen op kustgebonden kinderkamers (met name enkele platvissoorten) lijkt draagkracht een hanteerbaar uitgangspunt, omdat facultatieve gebruikers even goed elders terecht kunnen, terwijl draagkracht voor residente soorten niet specifiek betrekking heeft op de kinderkamerfunctie voor deze soorten, maar op alle populatie-regulerende processen. Het begrip draagkracht in relatie tot kinderkamerfunktie steunt op de overweging dat de produktie aan jonge dieren gereguleerd wordt door dichtheidsafhankelijke processen en hiervoor zijn ook veel aanwijzingen in de beschikbare literatuur. Niettemin blijkt het vrijwel ondoenlijk om de dichtheidsafhankelijke mechanismen te achterhalen, enerzijds door de verwevenheid van groei en sterfte en anderzijds door de enorme ruis op de verzamelde gegevens. Gezien de aard van de verzamelde gegevens tijdens bestandsopnamen in de Westerschelde is het onwaarschijnlijk dat deze de ware aard van de dichtheidsafhankelijke processen kunnen verhelderen, terwijl het bestaan van dichtheidsafhankelijke regulering op voorhand aannemelijk is. Vanuit het oogpunt van beheer ligt het meer voor de hand -om het begrip draagkracht in overdrachtelijke zirr te hanteren en als afgeleide te zien van het areaal van geschikt habitat voor jonge vis. Wanneer immers het effect van inrichtingsmaatregelen op de omvang van geschikt habitat bepaald kan worden, kan hieruit afgeleid worden wat het effect op 'draagkracht' m.b.t. de produktie van recruten is. Een dergelijke benadering zou een bijstelling van het oorspronkelijke onderzoekvoorstel binnen het project ZEEKENNIS inhouden. In dit verband moet gekonkludeerd worden dat de beschikbare gegevens niet optimaal geschikt zijn om de affiniteit van jonge vis voor bepaalde babitats vast te stellen. Het kan daarom wenselijk zijn een nieuw veldonderzoek te entameren dat specifiek gericht is op het vaststellen van verbanden tussen abundantie en habitatkarakteristieken.
All data in the Integrated Marine Information System (IMIS) is subject to the VLIZ privacy policy